Pinguïns

Pinguïns zijn vogels die in de loop de van evolutie het vliegen verleerd hebben. Ze zijn niet de enige vogels, want ook de emoes, nandoes, de bekende struisvogel en loopvogels als kiwi’s en weka’s, en ook de kormoran van de Galapagos-eilanden kunnen niet vliegen.
Vliegende vogels hebben extreem licht beenderen en een systeem van luchtzakken ingebouwd in hun lichaam. Hoe zwaarder de vogel des te langer moet de ‘startbaan’ zijn. Zo ontwikkelden de struisvogels zich bijvoorbeeld tot loopvogels en de pinguïns, hoewel ze slecht lopen, tot echte vliegkunstenaars in het water. Zo ontwikkelden hun vleugels zich tot ‘onderwatervleugels’. Ze zijn kort, zeer smal, met vaste, korte maar elastische veren die hun ‘vliegkunst’ sterk verbeterden. Pinguïns hebben vliegen niet meer nodig om aan voedsel te komen en kunnen veel dieper (keizerspinguïns tot zelf 500 meter diep en dwergpinguïns ongeveer 50 meter diep) en langer duiken de vliegende zeevogels. Dit biedt hun het voordeel dat ze vis kunnen vangen waar geen concurrentie van andere vogels bestaat.